Vandaag is een stille dag.
Als ik opsta regent het een heel klein beetje. Niettemin om kwart voor negen in de schoenen, want ik heb 27 kilometer te gaan. Naar Boekhoute. En dan moet ik van Boekhoute nog naar Zelzate zien te komen.
Met zo'n lange tocht dreigt het Padvinderssyndroom: aan het begin van de dag te hard lopen, als in: de paden op, de lanen in, om aan het eind van de dag uitgeput te zijn. Ik dwing mezelf in mijn eigen, kalme ritme. Ik loop tot nu toe eigenlijk zonder een centje pijn, letterlijk. Dat is fijn en wil ik graag zo houden.
Zodra ik Aardenburg uit loop, leidt mijn pad me het gras in, langs een stroompje. Supermooi. Maar ook met koeien, dikbillen om precies te zijn. Ik vind koeien normaal al geen feestje, maar die dikbillen zijn helemaal indrukwekkend. Zeker die ene, die zo gemeen kijkt. Gelukkig staan ze aan de andere kant van de stroom, dat houdt ze wel tegen. Mis, ook ik moet oversteken, maar dan ben ik de koeien al behoorlijk voorbij.
Ik passeer hier steeds ronde en ovale poeltjes, dat lijken me bommen of granaatinslagen. En oorlogskerkhofjes. Daar moeten ze mee ophouden, met oorlog. Iedereen. Gewoon nu meteen en voor altijd. Simpel zat.
In de poeltjes zie ik dat het regent, soms behoorlijk, maar ik heb de wind in de rug en ik voel er helemaal niks van.
Vanwege de koeien zijn de percelen afgemaakt, zodat ze niet de weg op lopen. Omdat ik op die percelen loop moet ik telkens de omheining over, met zo'n treetje waarmee je over de draad kunt stappen. Veel gedoe steeds, en soms hoge op- en afstappen. Nee, koeien zijn mijn vrinden niet.
Ho, twee exemplaren aan mijn kant. Ik moet meteen een beetje gapen van de zenuwen. Eerder adviseerde een bordje: houd 2,5 meter afstand. Normaal staat daar 25 meter, maar die zijn hier helemaal niet. 2,5 meter ook niet. Ze staan links van het pad iets lager bij de stroom. Ik begin te praten zodat ze me aan horen komen en hop! alle twee als een haas naar boven, midden op mijn pad. Dus daal ik af naar stroomniveau, en wacht achter de stam van mijn vriend de populier. Dan lopen ze wel voorbij, die koeien. Niet. Ik sta, zij staan. Hier dreigt een impasse.
Ik loop verder, met lage stem pratend en mijn stokken vooruit naar de koeien gericht. Gaat de voorste nieuwsgierig aan mijn stokken snuffen! Niet de bedoeling. We geraken zonder kleerscheuren elkaar voorbij. Maar als ik later via een treetje een verharde weg oversteek, hoor ik dat ik tol heb moeten betalen voor mijn passage: de dop van mijn linker stok heb ik achter moeten laten.
Afhankelijk van de hoogte van het gras worden mijn benen en schoenen gemiddeld nat tot heel erg extreem nat. Wel goed dat ik een lange broek aan heb: de brandnetels staan hier soms meer dan kniehoog, steken door mijn broek heen in mijn benen.
Drie hazen vluchten voor me weg, ze springen met gemak boven het hoge gras uit. Ik kom een man en vrouw tegen, zij lopen de Grenslandroute en hebben vandaag de laatste etappe naar Sluis, dan zit het erop.
Na wat kletsen gaan we verder. Ik om de grens te passeren bij grenspaal 341: ik ben weer in België.
Dan een veerpontje over het Leopoldkanaal. Ik had het op de kaart al gezien, en ik schatte zo in dat daar wel een bankje zou staan. Het pontje blijkt een doe-het-zelf constructie, via het touw bereik ik op eigen kracht de overkant. Het is net te breed om overheen te springen, ik denk niet dat het als kanaal nog in gebruik is. Aan de overzij is inderdaad een bankje. Om half twaalf neem ik mijn eerste en meteen ook lunchpauze. Het regent niet meer, maar ik ben toch heel blij met mijn noppen-foam-matje. Een paar euro bij Nijmeegs Jopie, en ik zit droog en warm. Zo rust ik goed uit, ook op een bankje met nog vochtig hout.
Ik loop verder, mooi op een pad door de velden van Sint-Laureins naar Bentille. Daar ben ik om half twee en ik neem weer even een pauze, op een bankje voor de Delhaize.
Ik snij een stukje van de route af en neem me voor dat het naar Boekhoute nog twee uur lopen is: aankomst half vier max.
Ik ga er niet om liegen: lekker wandelen verandert in stomweg kilometers stoempen. Over een weg van losse betonplaten met een teerrichel in de naden. Oranjerode huizen met een betonnen tuinhekje. Uit een zijweg komt een groepje wielrenners: 'Hier rechtsaf en kijk uit voor de madam.' Ik loop de zijweg in om te plassen en volg dan weer de betonplaten.
Boven een hoge heg torent een opblaas lucht-spring-kasteel in de vorm van Mexicaanse cactussen. Gillende kinderen erop. Voor deze Pinksterzaterdag ongetwijfeld afgehuurd door oma. Een beetje surreëel onder de lage lucht in deze doodstille wereld: geen auto passeert, geen vogel fluit. In die stilte hangt enkel de zware geur van bloesem. En het gillen in het opblaaskasteel.
Een mannetje zit in zijn voordeur. Wielerpetje op, handen op de knieën. Hondje naast zich. Hij tuurt voor zich uit. Het hondje tuurt mee.
Landsdijk, Waterdijk, Boekhoute. Rond kwart over drie: je moet je tocht altijd te zwaar inschatten, dan valt het op het einde van de dag mee. Eindelijk een kerk, een pleintje, een verse slager, een apotheek. En een boot, voor de kerk. 'Boekhoute, vissersdorp zonder haven'. Blijkbaar was hier vroeger water.
Tegenover de kerk natuurlijk café De gouden Appel, daarnaast een woonhuis, daarnaast café De Kring. Ik ga bij de laatste zitten.
De bus rijdt niet, de 'Hoppin' bus die ik kan bellen voor een OV-rit op bestelling neemt niet meer op.
Ik vraag de gasten van café De Kring of er iemand met de auto naar Zelzate gaat (Zelzáte zeggen ze hier). Nee hoor. Iedereen zit te kaarten (en te roken) (en te drinken) en is lokaal en met de fiets.
Idem bij café De gouden Appel, ofschoon daar niet gekaart wordt. Wel wordt er veel heen en weer geroepen en gegesticuleerd tussen de beide terrassen: er ontbreekt een vierde man om te kaarten en men kent ons, dus die vierde man is snel gevonden.
Ik bel een taxi. Welja.
De auto ruikt enigszins naar mannen en braaksel, of het moet de chauffeur zijn. Onderweg naar Zelzate komen we...een bus tegen! Naar Zelzate! Sapperdeflap! Enfin. Rond een uur of laat namiddag sta ik bij mijn hotel. De taxist vertrekt zonder fooi, maar met akkoord van het hotel om een kaartje achter te laten voor klandizie.
Fijn, binnen. De hotelier zegt dat het OV in de streek pasgeleden versoberd is, en dat daarover bijna een volksopstand is uitgebroken: niemand in de kleine dorpjes kan nog ergens komen! En dat daarover het laatste woord nog niet gezegd is. Daarbij is mijn incidentele ongemak natuurlijk maar klein bier.
Ik zet mijn schoenen te drogen, sla mijn toch al natte sokken door een shampoo-sopje en rust een beetje bij. Eet een heerlijke pizza. Met een kwartje rode wijn. Als ik na de cappuccino opsta voel ik die 27 kilometer van vandaag wel, min een beetje. Bij het tandenpoetsen kijkt een zonverbrand gezicht me aan
Morgen zie ik weer.
Ciao ragazze!
Geschreven door Dove.e.roma