Komende januari wil ik naar Keulen lopen, als het mag van mevrouw Corona. Ik heb al wat geoefend, steeds een paar uur gelopen met bergschoenen en stokken. Maar vandaag, met nog een week of zes te gaan, ga ik serieus aan de gang.
Met zachte handen haal ik mijn rugzak tevoorschijn en klop het stof er een beetje af. Sinds mijn aankomst in Rome, tweeëneenhalf jaar geleden, staat hij in een hoek. In het oog. Nu voelt hij blij om weer op pad te mogen, als ik hem heb ingepakt, is hij lichter. Mijn jack, nog te warm, gaat bovenin. Er zijn nieuwe accessoires gekomen: mondkapjes en de Coronacheck.
Bij de molen in Groesbeek stap ik in de bus naar Nijmegen. Daar begint mijn pad bij de Sint Jacobskapel aan de Papengas in de benedenstad, met een Sint-Jacobsschelp in het glas-in-lood. Ik loop omhoog naar de Stevenstoren, de markt brengt veel volk op de been, ik koop een paar broodjes en een geitenkaasje voor onderweg. Ik steek mijn routeboekje weer achter mijn heupband. Op pad! Via het Valkhofpark over het gemaal de Ooijpolder in. Bij een schuilhoek in de natuur mag ik het toilet gebruiken: een ouderwetse poepdoos, mijn oma had er zo-één, buitenom in de stal. Nu is zo'n plee weer modern, want groen en eco. Maakt mij niet uit, ik ben onderweg en kan veel hebben, ben wel wat gewend. Vertrouwd gevoel van vrijheid, van onderweg-zijn in mijn hart en rond mijn hoofd. Het licht is diffuus en waar ik loop glijden aan mijn rechterhand eenden geruisloos het water in. Links van de weg bordjes met namen van percelen, geheimzinnig: 'Drie morgen aan de kadijk', 'Lange geest'. Toch nog opeens duikt het kerkje van Persingen op. De winter staat voor de deur: tientallen ganzen eten zich in een weiland met enthousiasme vet. Ik krijg een geeuwhonger, dat bestaat echt, en ik geeuw mijn route verder. Einde weg rechts, naar Beek. Overal loopt water uit de heuvels over de keermuren omlaag, om me heen sijpelt, stroomt en klatert het. Tegenover Hotel Het Spijker eet ik op een bankje mijn broodjes. Naast me slobbert een hond uit de goot waarin heuvelwater klettert, een kind met laarsjes aan plenst er doorheen, zijn moeder houdt hem met één hand aan zijn capuchon vast. Het terras van Het Spijker is drukbezet. De mensen kijken naar mij en ik kijk naar hen. En we zijn allebei blij dat we de ander niet zijn.
Als ik weer opstart lijken de mensen op het terras toch gelijk te hebben gehad: ik loop bepaald a-soepel. Mijn heupen zijn de rugzak niet meer gewend en protesteren tegen deze plotselinge uitbarsting van wandelwoede. Ook dit voelt vertrouwd. Maar hé, ik ben nog niet eens halfweg. Inmiddels steek ik toch de weg over naar het Wylermeer. Zoals dat gaat als je moe bent en steeds meer moedeloos: ik loop verkeerd. Natuurlijk. Na wat geploeter vind ik de juiste weg, naar Zyfflich en dan rechts naar Wyler, een enorm eind omlopen is dat vanuit Beek.
Ik moet flink doorstappen om rond een uur of vier in Wyler te komen, met rode wangen van het buiten en het moe. Nog 3,5 kilometer, dat is toch een klein uur, naar eindbestemming Kranenburg. De schemering kruipt al uit de heuvels, legt haar armen om me heen.
Mooi geweest voor vandaag, Kranenburg moet wachten. Ik bel Ivo, hij komt me halen met de auto, had net thee gezet.
Geschreven door Dove.e.roma