Eerst maar de vragen uit de weg: ik tik dit op mijn mobieltje, Hannah, en Udo, ik houd niet van plannen, dus wie weet waar mijn volgende reis heen gaat?
Goed geslapen bij mijn broer, schoonzus en nichtje, in haar oude slaapkamer (nu thuiskantoor) met vier elektrische gitaren aan de muur, één akoestische in de standaard en een paar versterkers boven mijn hoofd. Gelukkig stond alles uit, dus bleef de boel rustig. Ik dacht wel dat ik 's nachts gesnurk hoorde, maar dat was de hond, die lag op de overloop een beetje te grunten.
Om zes uur ging mijn medicatiewekker, vandaag de laatste dag antibiotica. Gelukkig klaart mijn rechter neusholte wat op, ik kan er zelfs adem door halen. En er komt minder pus naar buiten zetten. Dat is fijn.
Vandaag loop ik van mijn broer in Waalre naar mijn ouders in Bladel, zogezegd over mijn geboortegrond. Mijn broer heeft een prachtige route voor me uitgezocht, door het dal van het riviertje de Dommel. Pal zuid, niet noodzakelijkerwijs de richting die ik uit moet. Maar mooi is het, in het tegenlicht van de ochtendzon lijken de rietpluimen en het gras van binnenuit licht te geven, alsof zíj het zijn die de dag ontsluiten.
Op een gegeven moment raak ik het spoor toch een beetje bijster, en dan besluit ik maar om gewoon naar het westen te lopen. Zo lang ik west-noord-west loop, ga ik richting Bladel. De zon schijnt en het is nog vroeg, dus als ik mijn schaduw zo vóór-rechtsvoor me houd komt het goed. Ik vind een prachtig breed fietspad in de bossen, precies de goede kant uit, en kom in de buurt van Riethoven aan de oppervlakte. Dat is bekend terrein.
Boven me brullen op hoogte de motoren van vliegtuigen die zullen gaan landen op Eindhoven Airport en die hier hun wachtrondjes draaien,
of de juiste aanvliegroute zoeken. Het klinkt alsof de goden eensgezind hun stemmen heffen tegen deze stalen piraten in hun ijle wolkenrijk.
Vandaag is een prachtige dag en op de foto's die ik maak zie ik luchten zoals die waren in de zomers van mijn jeugd. Ook op lager niveau zweeft er van alles door de lucht: aan fijne draden laten rupsjes zich neer: bruinzwart, helgroen, of net een takje. Ik moet er regelmatig voor bukken, anders sleep ik zo een halve kolonie vlinders-in-de-dop met me mee. Als ik even blijf staan, trekken sommige rupsjes zich aan die draad ook weer op, waar bij de restdraad verdwijnt, die wordt denk ik gerecycled of zo, ik weet het niet. Ze houden zich vast met hele zinnige rupsen-zaken bezig. Op nóg lager niveau trekt een spatje turkoise mijn aandacht, scherp en fel. Voorzichtig, héél voorzichtig, pak ik het op. Eigenlijk is het niet pakken, dan breekt het, het is meer beroeren, met zachte vingers, en dan snel in mijn handpalm vóór ik het alsnog verpulver. Hoe gewoon en hoe mooi. Een vogeleitje. Maar met de kleur van tropisch water waar de zon in speelt. De schittering van levend aquamarijn op een Brabantse dreef.
Ik nader Eersel, nu vind ik blind mijn weg nog wel, en Eersel heeft een prachtig dorpsplein, met een kapelletje natuurlijk, en een kiosk. Véél wielrenners ook, zondag vandaag, en geloof me: zij weten waar de appeltaart het beste smaakt. Ik strijk dus neer op het terras met de hoogste rennerdichtheid. Vandaag is mijn laatste loopdag, dat mag gevierd met een appelpunt. Ik bel ook ons pap en ons mam even, dat ik er zo aankom, en niet morgen. Altijd welkom, maakt niet uit.
Met het kapelletje van Eersel in de rug loop ik westwaarts, naar Hapert. Daar ben ik opgegroeid.
Rechts van mij loopt een dreef weg langs de bosrand, meteen ben ik een jaar of veertig terug. Met twee vriendinnetjes zijn we verder geslopen dan mag. We zijn dan ook geen vriendinnetjes, we zijn rovers en verkennen verboden gebied, op zoek naar schatten. Eén van ons hield steeds de wacht, zodat de ander zich op het juiste moment in de sloot kon laten glijden. Zo zijn we gedrieën in de sloot beland, steeds ervoor wakend dat de vijand ons niet zag. (Haakjes openen: Die vijand, dat is eigenlijk gewoon boer Geraerts. We mochten van onze ouders niet op andermans grond komen. Daar zaten vast prima redenen achter, zoals niet goed achter ons gesloten hekken, kapotte prikkeldraadomheiningen, geschrokken koeien en kinderen die liever niet in de mais combine zouden moeten belanden. En omdat niemand het fijn vindt als Jan en alleman op zijn grond rondsluipt. Maar voor ons was het natuurlijk rete-spannend. Haakjes sluiten.) Toen er water in de sloot begon te staan, vochten we ons een weg de sloot uit (het was zomer, dus we hadden geen laarzen aan). Pas op! Boerin Geraerts komt buiten met een wasmand en even later wapperen de overallen (wij zeiden nooit overalls) in de wind. Heeft ze ons gezien? Zou ze de woeste hondenmeutes op ons afsturen? Met kloppend hart liggen we, stil als drie melkemmertjes die niet durven te ademhalen, in het gras te kijken. Natuurlijk heeft ze ons niet gezien. We zijn minstens een paar honderd meter ver, en welke boerin speurt nou intensief de wei af als ze de was gaat ophangen? Die wei is er gewoon, net als altijd.
Verder gaat onze tocht dus, naar onbekende verten. Die verten, dat is dus de bosrand. En we vinden een echte schat, zoals kinderen altijd doen als ze een schat zoeken: op de dreef was bouwpuin gestort om de grootste gaten wat dicht te maken, en wat we daar vonden: de prachtigste tegeltjes, van die kleine, dat was toen mode, van zeg: drie bij drie centimeter(?), sommige nog heel, en allemaal glanzend als juwelenvwanneer je het zand eraf veegt met wat spuug (maar wij zeiden geen 'spuug', wij zeiden tuf, of kits.) De hele rest van de middag zijn we onze zakken aan het vullen, wikkend en wegend wat we mee zullen nemen en wat we, jammer, jammer, (maar wij zeiden geen jammer, wij zeiden 'zund', van zonde) achter zouden moeten laten. Ik herinner me niet meer hoe we terug kwamen, er is vast iemand op een fiets gestapt om ons te gaan zoeken toen ze zich schor hadden geroepen. Ik herinner me geen ongeruste vader of moeder, er was bij ons ruimte zat om gewoon een zomermiddag te verdwijnen. Er was vast een standje omdat we over het land van boer Geraerts waren gegaan. En daarna in bad, want het was vast zaterdag.
Einde weg rechts: het Mariakapelletje van Hapert. Als ik dan toch op mijn geboortegrond ben, laat ik ook het kapelletje zien: Hapert heeft wel wat, hoor! Ik heb, ook als kind al, vooral de smeedijzeren engelen gewaardeerd. Ik houd van de klare lijn, weet ik tegenwoordig, en zie nu dat dat dus al vroeg zo was. Ik loop langs de molen en door het Beerzedal. Nu hoor ik het ook pas: Beerzedal, als in dal van de Beerze, een stroompje dat achter de tuin door liep van mijn vaders geboortehuis. Nooit gerealiseerd: dal van de Beerze. Als kind vraag je je dat gewoon niet af, níet.
Dan is het genoeg geweest: ik loop via de Provinciale weg (de 'grote weg', zoals het acht-uur-journaal het 'grote nieuws' was) recht naar het appartement waar mijn ouders sinds een jaar wonen, in Bladel, dat is één dorp verder dan Hapert. Daarna nog Reusel en dan sta je in België. Ons pap en ons mam zijn natuurlijk blij me te zien, stoffig en warm en vol met verhalen. Koffie met vlaai, want het is feest: de zwervende dochter is weer in het land! Ik moet beloven dit allemaal af te drukken, dan kan ons mam het voorlezen aan ons pap, die ziet niet zo goed meer. Dan is het tijd om echt naar huis te gaan: naar Groesbeek, naar mijn lief. In de bus naar Eindhoven kan ik mijn ogen niet open houden, ik suf wat weg met mijn hoofd op de rugzak, die ruikt naar zon en zand en zonnebrand. In mijn hoofd een weemoedig liedje uit mijn jeugd, (we hadden altijd, áltijd Omroep Brabant aan):
Ik ben aal te laang onderwege gewist, en ik wil weer naor huuis.
Ik heb te veul gezien, en te wėnig verstan, en ik wil weer naor huuis.
Thuis is mijn lief blij me te zien, maar ik geloof dat hij niet echt blij was me te ruiken. Toen ik zei dat ik even ging douchen, zei hij dat hij dat héél fijn vond..
Wat mooi om weer even te hebben mogen zwerven, en wat fijn om weer thuis te zijn.
Geschreven door Dove.e.roma