Jongens, jongens, wat een dag weer! Ik vrees dat het een heel katholiek verhaal wordt, dat gebeurt dan blijkbaar toch, zo in Brabant.
Heerlijk geslapen bij mijn nicht, gezellig ontbijtje en om een uur of half acht naar de bushalte. Dank, Karin en Ton! En die krentenbol die ik heb laten liggen, die mag naar hond Sientje.
Vandaag wordt gewaarschuwd voor tornado's en de laatste bazuin. Maar ik begin gewoon in Boekel. Daar staat een oudere dame in haar voordeur, die meteen op de straat opent. Na een goeiemorgen vraagt ze waar ik heen ga. Aarle-Rixtel vandaag. De dame, ik zal haar Marie noemen: steunkousjes tot aan de knie, panty erover, nette jurk, groenglanzend parelsnoer. Ze nodigt me binnen. Ik stribbel wat tegen tot ik denk: dit soort ontmoetingen, daarvoor ben ik toch onderweg? En dan stap ik binnen. Alles spic en span. Een veelheid aan mooie meubeltjes. Op het kersenhouten dressoir een klein vaasje met wat veldbloemetjes, daarachter in een zilveren lijst een foto van een vrolijke, blozend-gezonde man. Ja, haar man. Maar in Brabant zeggen ze dan: onze pap, dat doen wij thuis ook. Marie vertelt dat ze negentig jaar oud is, ze woont op haar eigen erf. Haar zoon heeft inmiddels de loods en woont in 'het huis', Marie heeft hier een keurige beneden-etage met een tuintje. Ze had met haar man een bedrijf en een winkel, altijd hard gewerkt. Man is al lang overleden. Nu gaat haar kleindochter trouwen, en dat is me heel wat. Want de bruidegom, die is niet van hier, en hij is ook niks. Ik probeer: u vindt hem niks? Nee, hij is niet katholiek, en niks anders ook niet. Dus geen trouwerij in de kerk. En het wordt heel bijzonder, Marie moet een hoed op. Leuk, een hoedje, probeer ik weer. Dat gaat dus niet gebeuren: een paar honderd euro, en die gooi ik naderhand in de hoek, zet ik nooit meer op. Zonde! Marie is negentig, ze zet geen hoed meer op. Dan komt het echte verhaal: Marie beviel vierenvijftig jaar geleden veel te vroeg van haar dochtertje. Die kan daarom alleen maar liggen, en ze is ook blind. Het dochtertje was tot haar vijfde jaar thuis, maar toen werd de zorg met een drukke zaak en een winkel te veel. En een jongetje van drie, die was inmiddels ook geboren. Gezond, gelukkig. Het dochtertje kreeg een goede plek, maar daar moest ze na anderhalf jaar weer weg. Marie ging stad en land af: in Grave 'namen' ze wel blinde kinderen, maar verder moesten ze gezond zijn. In Doorn kon, maar dat was veel te ver weg. Dan zou ze elk weekend haar zoon van drie bij haar zus moeten laten, maar die had er zelf al zeven, en elk jaar één erbij, zo ging dat toen. 'Dan kun je best je kind onderbrengen als je een keer ziek bent maar niet elk weekend.' Hoe deden die vrouwen dat vroeger toch? Zo bezocht Marie veel tehuizen, maar niets paste. Ten einde raad gingen ze naar Fientje van het Wolfsbos. Ik dacht dat ik het niet goed had verstaan: Fientje? Jazeker, zegt Marie, Fientje van het Wolfsbos. Die woonde achteraf, diep in het bos, en die dee niks as bidde, die. En de mensen liepen er af en aan. Als je twijfelde over een plek om een put te slaan, of als de koe ziek was, of je beurs kwijt. Je betaalde haar met een paar eieren, of een gulden. De rijke boeren, die namen wel wat méér mee, dat wist Marie zeker, maar weinig was ook goed. Fientje wees nooit iemand de deur. Toen Marie en haar man bij Fientje kwamen, in het Wolfbos, zat Fientje aan tafel, met de krant open. Fientje leek hen niet te zien. Ze staarde voor zich uit, in de verte, en haar hand streek over de krant, keer op keer op keer. Marie ziet haar zó nog zitten. En ze hadden Fientje nog niks verteld, maar Fientje zei steeds maar weer: dichterbij plek zat, dichterbij plek zat...(noot voor de niet-Brabanders: 'zat' betekent 'genoeg, ruim voldoende'). Marie en haar man keerden terug naar huis, diep onder de indruk.
Het gebeurde de week erna dat een vrouw bij Marie langs liep, haar gelaat opgezet van de tranen. Zoals ze nu mij binnen uitnodigde, zo nodigde Marie de vrouw, die ze kende, binnen. De vrouw vertelde: onze Kees is dood. Kees had zijn hele leven in een tehuis in de buurt gelegen. Nu was hij, tien jaren oud, overleden. Marie, had de vrouw gezegd, het bedje van onze Kees is nu leeg, ga er maar gauw heen, misschien kan jullie dochtertje wel in zijn bedje. Zo vertelde Marie me haar verhaal, hoe haar dochtertje sindsdien in een tehuis in de buurt woont, heel goed verzorgd. En hoe Marie nog steeds elke zondag -ze rijdt nog auto, maar als dat straks misschien niet meer kan, dan belt ze een taxi- naar haar meisje rijdt. Ze leest haar dan een verhaaltje voor, of ze gaat iets leuks doen met haar. Omdat het bedje van Kees leeg kwam, en Fien van het Wolfsbos had het gezien.
Ik stap de deur weer uit, onze eigen tijd weer in. Waar alles zwart is, of wit. O of I in computertaal, in oneindig veel combinaties. Maar de rafels, de kleuren, de Fientjes van het Wolfbos wachten om elke hoek, of achter een voordeur in Boekel. Omdat mensen nog steeds bestaan uit godenstof, en uit verhalen die hun zoektocht zin geven. Marie wenst mij 'misschien tot ziens in de hemel'. Ze zal van haar zoon op haar donder krijgen, straks: 'Ma, je moet niet allemaal wildvreemd volk binnenlaten. Niet iedereen is te vertrouwen, ma, tegenwoordig'. Dan belooft Marie beterschap, maar neemt zich niks voor, dat doet ze niet. Laat hem maar praten, denkt Marie. Ik ben er al negentig mee geworden. Ik wil wel eens zien wie er gelijk krijgt. Snotaap.
En dan moet mijn dag toch maar eens echt beginnen. Het is lekker fris, na de stortvloed van gisteren, ook de wind heeft nog wat koelte meegenomen, heerlijk op mijn huid. Ik loop lekker: zonder haast voel ik hoe mijn benen in de beweging vanzelf hun tempo vinden: mijn lijf weet wat te doen.
Vandaag is kapelletjesdag, geloof ik. De eerste is de 16-de eeuwse Spijkerkapel. In mijn route-info lees ik dat 'de devotie is gericht op een liggend 16-de eeuws Christusbeeld. Naar een oude traditie offert men roestige spijkers bij het beeld. Het offer zou helpen tegen zweren en andere huidaandoeningen'. Een potje met allerlei geofferde spijkers, inderdaad, naast het beeld. In een boek op het altaar schreef iemand: 'Minne maat. Alles komt goed vriend'. Mooi vind ik dat. Kijk zo'n boek eens in, als je bij een kapelletje komt, voor iedereen te lezen.
Vandaag wel mooie oude boerderijen, en wel benaderbaar: een stuk vriendelijker dan gisteren.
Het tweede kapelletje: aan Sint Jozef geweid en gebouwd door de volgend mij behoorlijk rijke schutterij en gilde Sint Jozef te Gemert. Later zie ik in het dorp, prominent vóór de Rabobank, een bronzen beeldengroep van twee vendeldragers en een tamboer op volle grootte. Enfin, een man staat de berm bij het kapelletje met een zeis te maaien. Hij vertelt dat hij alleen het gras maait, dat is hoog gegroeid ten koste van de bloemetjes. De bloemen laat hij staan, die krijgen zo wat lucht en voedsel om zaad te schieten. Over een week of drie dragen ze zaad, dan maait hij de bloemen, zodat het zaad in de grond kan gaan kiemen. Dan staat Sint-Jozef volgend jaar tot aan zijn knieën in een veldbloemenweitje. Als je een beetje geduld kunt opbrengen, vindt de man, en een beetje moeite wilt doen, dan maakt de natuur het voor je in orde.
Ik duizel van de wijze lessen die ik vandaag krijg, en bedenk dat mijn mond behoorlijk begint te stinken naar dat Franse zweet-kaasje voor onderweg dat ik in mijn rugzak meesjouw om in mijn pauzes te verorberen. Volgens mij doen die antibiotica ook rare dingen met je reuk en met je smaak, heel vreemd.
Verder weer, Gemert door. Daar staat een hartstikke mooi kasteel, nooit geweten. Via de visvijver loop ik naar het Hagelkruis, ik verzin het eerlijk niet. Al in de middeleeuwen stond hier, in het gehucht De Boekent, een Hagelkruis. Midden op de akkers om deze te beschermen tegen hagel-slag en storm, die slaan immers het kostbare graan neer. En om milde, zachte regens af te smeken. Tegen deze moderne stenen vervanger - met de namen van de ijsheiligen- staat een fiets geparkeerd, een oude Raleigh, bepakt en bezakt met niet zo heel moderne, doch zeker afdoende fietstassen. Ik ga naast de eigenaar van de fiets op een bankje zitten. Hij fietst rond. En kampeert. En gaat vandaag naar Uden. Da's niet zo heel ver meer, gelukkig. Hij ziet slecht, denk ik. Hij heeft zelf geen telefoon en als ik hem de mijne geef, houdt hij hem op één centimeter afstand voor zijn rechter oog. Zo lezen we samen de namen van de ijsheiligen: Mamertius, Pancratius, Servatius en Bonifacius (11, 12, 13 en 14 mei). De man, met een Catweazel-baardje, zwerft wat op zijn fiets. Hij komt uit de richting waar ik heen moet en beveelt me het pad van harte aan. Dan stapt hij weer op, ik had de buienradar voor hem opgezocht en rond een uur of twee gaat het los met de regen. Om van die tornado en de laatste bazuin maar niet te soreken. Ik pak ook mijn rugzak weer op. De aanbeveling van de man was terecht: een prachtig karrenspoor door de velden, met eiken erlangs en nu en dan wat bos. Aan de bomen nestkastjes van de IVN voor meesjes, die houden heel erg van eikenprocessierupsen. Volgens mij hoorde ik in sommige kastjes al jongen piepen! In de wolken begint het gerommel weer. Daar had ik rekening mee gehouden: ik kan afsnijden naar mijn overnachtingsplek, het Missiehuis in Aarle-Rixtel. Een e-no-rem klooster, van de missiezusters van het heilige bloed. Need I say more?
Een vriendelijke, van origine Duitse zuster heet me welkom, ja, er is nog plaats. In de herberg ernaast eet ik tomatensoep met ballen en een uitsmijter, en ik bel mijn lief om te horen over zijn avonturen in de storm van gisteren. Groesbeek ligt in allerlei bossen en als het hard gaat waaien raken eigenlijk alle toegangswegen zo'n beetje geblokkeerd door vallend hout. Daar was hij dus behoorlijk druk mee geweest, hij kon nauwelijks het dorp uit komen om naar zijn werk te gaan.
Terug in het klooster lekker douchen, om half zes naar de mis in de kapel. Daar is het bloedheet, maar ik houd toch mijn trui maar aan, want ik weet niet helemaal zeker of mijn kapmouwtjes wel gepast zijn. Daarna avondbrood, het staat überschattig voor me klaar op een damasten tafelkleedje, met van die heel geurige Duitse thee erbij, waar mijn neus ook weer iets raars van maakt. In oorverdovende stilte kauw ik mijn boterhammetjes weg, bang om te slikken want dat maakt zo veel geluid. Toch een beetje weinig reuring, in zo'n klooster, wat mij betreft. Buiten weer donder en bliksem, maar mij doet het niets: ik lig dicht bij de trap naar de voordeur. Het is nu zeven uur. Weet iemand nog een mop?
Geschreven door Dove.e.roma