Regen. In Limburg. Wie heeft opgelet bij aardrijkskunde weet: kleigrond. Wat te doen? Kerstmarkt in de grotten in Valkenburg? Ik doe kloek en trek mijn bergschoenen aan, rijd een paar kilometer in de auto naar station Spaubeek. Als ik daar uitstap voelen mijn voeten vanzelf het Pieterpad, mijn ogen vinden zonder zoeken de witrode markering, trouwe bakens van hoop op mijn tochten.
Wat nou raar is: vijf jaar geleden liep ik hier ook, toen in april dus ook nog niet veel blad aan de bomen. Ik kom langs allerlei opvallende dingen: kerken, kapelletjes, bruggetjes, vakwerkboerderijen, een watertoren (van Schimmert) hoog, hoog boven de horizon. Echt een groot ding, die toren. Heel groot. En ik herken niks. Helemaal niks. Zero, nada, noppes. Vreemd toch? Daar peins ik over als ik stroomop door een beek loop. In droge tijden is dit een pad, maar het blijkt flexibel inzetbaar. Ik heb nog niet zo lang geleden mijn schoenen ingevet, mijn voeten blijven droog.
Wonderlijk toch, die schoenen. Ze dragen en dragen maar. Het binnenwerk is aan flarden, wringt gaten in mijn sokken. Ze zijn weer aan verzolen toe en als ik de veters aantrek raken de zijkanten elkaar in het midden. Toch krijg ik ze maar niet weggegooid. Ze dragen mij, ze dragen ook: de zon, het stof, de stenen, de sneeuw. De kilometers. De risico's die goed afliepen maar eigenlijk niet genomen hadden moeten worden. Het wanneer zijn we er nou, de overmoed, de spijt. Het verdwalen, het afzien, het omdraaien. Het steentje dat als ik even doorloop, even nog, vanzelf een plekje zoekt waar ik er geen last van heb. Het verrast worden door de lichtval, de schitter van een vallende drup, het lieveheersbeestje dat landt op mijn vinger. Het rennen wie zich redden kan voor aanstormende koeien. Het hekje dat net te hoog was, of de rugzak te zwaar. De geit die mijn sjaal opat, ik kon nog net mijn muts redden. De gewelde abrikoosjes voor onderweg en wéér mijn zakmes ergens kwijtgeraakt. De mierenslinger die gewoon over de neus van de linker schoen verder marcheerde. Het aankomen waar ik welkom ben, ook al kennen ze me nog niet. Kom zitten, hier is het warm, hier is het droog. Of juist koel, en een douche die op me wacht, een stukje fruit en brood met kaas. Mijn zakmes weer gevonden, gewoon in het bovenvak.
Als ik nieuwe schoenen pas, zitten ze nooit zo lekker als deze.
Dan loop ik opeens weer door kale velden, de wind blaast mijn petje bijna af, ik zet het over naar stormstand. En ik heb moeite om mijn stokken goed weg te zetten, ze leiden een eigen leven in de luimen van de wind. Uiteindelijk komt het toch nog goed tussen mijn stokken en mij. Ik ben er namelijk op andere momenten heel blij mee. In zompige stukken kan ik me op de randjes staande houden omdat ik mijn stokken fluks in de modder kan porren. Met dopjes glijden ze weg op de klei, zonder dopjes zijn de punten scherp genoeg om houvast te geven. Niet één keer ga ik onderuit, maar vies word ik wel!
In Valkenburg zoek ik het station en neem bus 54 naar Spaubeek, halte Zandstraat. Nog een kwartiertje lopen naar het station en daar staat mijn autootje te wachten. Ik heb hem nog niet zo lang, mijn Citroën. En meteen al de zesde regel van de pelgrim: koop NOOIT een Citroën, al is het de laatste auto op aarde. Nog even langs de supermarkt, dan snel naar mijn kamer en lekker doorwarmen en een beetje rusten in bed. Nu zit ik weer in de Gasterij, die zo sluit. Tijd voor schrijven. De avond zegt verhalen aan. Dit is het laatste verhaal alweer, morgen rijd ik naar huis.
Het is een stille wereld, zo met slechter weer. Omgevallen bomen, zwijgende paardjes op een rij, met de kont naar de wind gedraaid. Hoe meer ik onderweg alleen ben, hoe meer vrienden ik krijg: een pluizenbol in tegenlicht, de kalmzwijgende paardjes met één achterhoefje in rust geknikt, een koolmeesje dat met me mee vliegt. Een wilg met een droge holle nis waarin poederhout ligt, koel en zacht als zijde. Ik laat het, maar het is gezien. En nu jij dit leest, hebben we het samen gezien.
woorden
landen zacht
niet lang
voor ze
gelezen
weer bewegen
Geschreven door Dove.e.roma