Dag: 24
Gefietst: 757 km
Het is tijd om verder te reizen. We laten het chaotische Phnom Penh achter ons en reizen in de richting van Kampot. De eerste kilometers zijn relatief rustig, maar daar komt al snel verandering in. Een drukke, smalle weg, de National Highway 2, zonder fietsstrook. Levensgevaarlijk! Maar we hebben geen keus. Marijke fietst achter me en roept ineens: ‘Pas op, pas op, pas op!’ Een grote suv rijdt me bijna van de weg. Het scheelt echt maar een haar van een oud wijf! De Cambodjaanse verkeersdeelnemers kunnen niet anticiperen op situaties, kunnen niet vooruitkijken en zijn slecht in het schatten van snelheden en afstanden.
We durven op deze weg geen podcast te luisteren.
We moeten diverse malen een bruggetje over. In de lengte gelegde grote metalen platen, vastgezet met stevige bouten. Het probleem is alleen wel dat al die bouten er niet helemaal verzonken zijn ingedraaid, maar een stuk uitsteken. Oppassen geblazen dus!
Onderweg zien we veel stalletjes waar pas geslachte koeien in verschillende delen aan de kraam zijn opgehangen. Een slagerij dus. Alleen hebben deze stalletjes geen enkele vorm van koeling en zwermen de vliegen om de vleeshompen heen.
We vinden een goede overnachtingsplaats en trekken er na een lekkere douche op uit, op jacht naar ons avondeten. Takeo blijkt een raar stadje te zijn. Wel vijf grote restaurants (dat denken we tenminste) waar niemand zit. Nee, die slaan we liever over. We zien een restaurantje waar wat jeugd zit. Daar stappen we op af. We worden recht in ons gezicht uitgelachen door de pubers. Marijke maakt de internationale beweging voor eten door met haar hand fictief voedsel naar haar mondje brengen. De eigenaar wijst vragend naar de sigarettenautomaat. ‘No! Food! Mjammie.’ De man loopt naar zijn vrouw die staat af te wassen de vrouw geeft hem desgevraagd iets en hij komt daarmee terug. Tandenborstels! Of we onze tanden willen poetsen! We geven het op. Aan de overkant zit een restaurant met enorm veel flikkerende, gekleurde lampjes en keiharde, mierzoete muziek die uit enorme speakers schalt. Het restaurant hoort bij een enorme karaokebar. We worden naar een grote ronde tafel gebracht en krijgen de menukaart, geheel in het Khmer. De vier medewerkers spreken geen Engels, maar samen komen we er wel uit. Het biertje is direct duidelijk. En uiteindelijk hebben we een heerlijk bordje groente met rijst voor onze neus.
De weg naar Kampot is verschrikkelijk! 91 km rechtdoor over een hobbelige weg. Er wordt gewerkt aan de weg wat maakt dat de zijstroken onverhard zijn. Wij fietsen over het randje van het brokkelige asfalt, behendig alle gaten ontwijkend. We worden links en rechts ingehaald door vrachtwagens, auto’s en brommers, wat grote stofwolken veroorzaakt. De zon brandt, het is 35 graden en we hebben de laatste 25 km een straf windje pal tegen. We dragen een monddoekje om niet al te veel schadelijke uitlaatgassen en stof in te ademen. Het is buffelen! Maar we redden het. Heel vies en moe komen we aan bij ons geboekte rieten hutje. We douchen en gaan even op bed liggen uitpuffen. Twee uur later schrikken we wakker. We voelen ons weer als nieuw.
Kampot is een echt backpackersplaatsje. Het straatbeeld van Kampot kenmerkt zich door de Franse koloniale bouwstijl die na de oorlog in zwaar verval is geraakt. Het tempo ligt er laag, de Praek Tuek Chhu River die dwars door het stadje stroomt, zorgt voor wat verkoeling en veroorzaakt af en toe een beetje regen. We kopen een zakje van de beroemde Kampot Pepper. Paul Pot heeft de peperplantages in de jaren ‘70 vernield, maar nu begint de zongedroogde peper z’n oude beroemdheid weer terug te winnen.
Tegenover ons rieten hutje is een brommerwasserijtje. Het lijkt ons een goed idee om daar onze fietsen even af te laten spoelen; de modder zit werkelijk overal. We maken duidelijk dat de hogedrukspuit niet al te hard mag spuiten wegens kwetsbare onderdelen. En daar gaan ze: moeder en dochter nemen ieder een fiets onder handen. Eerst goed afspuiten, ook onder de spatborden. Daarna met grote pijpenragers alle moeilijk bereikbare delen goed schoonboenen. Elke spaak wordt apart gepoetst. Dan met een sopje alles nog eens overnieuw poetsen. Afspoelen weer en tot slot droog wrijven. Tjonge, wat glimmen de fietsen weer! En dat alles voor 1500 Riel per fiets (€0,33). Bijna gênant. Een fooi verzacht ons schuldgevoel een beetje.
We kunnen een excursie maken naar Bokor Hill om een vervallen koloniale kerk te bewonderen. Maar men vertelt ons dat we beter niet kunnen gaan; de Chinezen zijn bezig om van de kerk een hotel te bouwen. Een casino staat er ook al. Ook in de stad wordt een enorme torenflat gebouwd van 35 verdiepingen hoog. De Chinezen zijn op stoom in Cambodja.
Na slechts 30 km fietsen komen we in Kep. Vroeger een badplaats voor de Franse jetset.
Onderweg zien we zoutpannen. Deze staan vol water en er is dus nog geen zout te zien. Kep ligt aan zee en is bekend om de Crabmarket. We eten voor een paar dollar heerlijke inktvis van de bbq en ons kerstdiner bestaat uit krab, gamba’s en een lekkere witvis. Vanmorgen zwom alles nog in zee! Het geheel wordt geserveerd met een heerlijke saus van zwarte Kampotpeper.
De tweede kerstdag brengen we door op Rabbit Island. Op het hele eiland is geen konijn te bekennen dus waarom het zo heet is mij een raadsel. De Khmer noemen het eiland Koah Tonsay wat dus Rabbit Island betekent. In een half uur varen we met een longtail boot er naar toe. Een heerlijk rustig eiland met voldoende hangmatten en luie strandstoelen. We dobberen wat in zee, lezen een paar uurtjes en doen dutjes.
Maar het is nu klaar met luieren. Op naar Vietnam. In Kep fietsen we langs hét locale monument: de krab. Langs de weg staan tuinstoelen en wat hangmatten om een paar genoegelijk uurtjes aan zee door te kunnen brengen.
Via een onverharde weg en kleine vissersdorpjes fietsen we langs zee richting Vietnam. Een kleine grensovergang. Een visum is hier niet te koop; maar dat hebben we in den Haag al geregeld. Even een stempel halen om Cambodja Te verlaten, een stukje niemandsland doorfietsen en tot slot een stempel op ons visum om Vietnam in te gaan. Dat moet snel kunnen gaan. Dachten we.
Bij het eerste kantoortje, Cambodja uit, is ons net een groep voor. Een hele berg paspoorten! Toch gaat het relatief snel. Boem, weer een stempel erbij in ons paspoort en we kunnen verder. Nu dan de Vietnamese douane. We moeten een verklaring invullen dat we geen enge ziektes bij ons hebben, onze temperatuur wordt opgenomen waarvoor we een dollar moeten betalen. en we kunnen door naar het volgende hokje. De groep is daar net wat eerder. Een groep uit het voormalige Oostblok (we denken Slovenen) staat voor ons in de rij. Eerst moeten we alle bagage van de fiets halen en door de scanner laten gaan. Vervolgens sluiten we netjes aan in de chaotische rij. Er zijn twee loketjes open. Maar wat duurt het lang! We zien Oost-Europeanen tien dollarbiljetten in hun paspoort stoppen. Zij blijken geen visum te hebben en met deze steekpenningen krijgen ze alsnog een visum. Maar het gaat moeizaam en langzaam! Er is veel discussie tussen de douanebeambte en de Slovenen. En er wordt veel gemopperd: ‘We missen onze veerboot! Laat ons voorgaan! ‘ De voormalige Oostblokkers dringen duwend en mopperend voor en kruipen bijna door het kleine luikje om de ambtenaar geld te geven in ruil voor een visum. Maar zodra we doorhebben hoe het zit, steken we daar natuurlijk een stokje voor! Met de handen in de zij, de ellebogen breed en puntig opzij gestoken, nemen wij onze ruimte in. De beambte laat even een lege hand in de buurt van het luikje zien. Wij ruiken onze kans en duwen hem onmiddellijk onze twee paspoorten in die hand. Warempel! Hij neemt ze aan, bladert wat door onze documenten en zet een stempel op onze visa. Gelukt! Nu nog ons de rij uitwringen, de bagage weer aan de fietsen hangen, de stempel laten controleren en we fietsen, anderhalf uur later, tevreden Vietnam in.
Ons hotelletje vinden we snel en met de kersvers gepinde Dongen gaan we op zoek naar een klein lunchhapje. Bijna naast het hotel is een restaurantje dat er goed uitziet: schone rode plastic stoeltjes. We pakken de menukaart en de kok/eigenaar wijst enthousiast naar de soep op de kaart. Nu hebben we goede ervaring met Vietnamese soep, dus lijkt ons dat wel iets. ‘Yes, soep.’ Enthousiast rent de kok naar z’n pannen en begint met koken. Maar dan valt bij ons het kwartje! We hebben soep besteld voor 300.000 Dong! Dat is € 12! Het duurste gerecht op de kaart! Marijke gaat onmiddellijk naar de kok en praat als Brugman via de vertaalapp van de man om de bestelling ongedaan te maken. Want € 24 betalen voor een lunch is wel heel erg duur! (Onze overnachting kost € 13 voor 2 personen).
De man maakt duidelijk dat hij al begonnen is met koken; de krabben zitten al in de pan. Uiteindelijk praat Marijke toch nog 100.000 Dong van de prijs af. We moeten onze dure fout maar dapper dragen. We krijgen een schaal groente, rijst, en noedels op tafel en een grote pan soep op een brander. In de soep treffen we ieder 3 krabben aan. We laten het ons heerlijk smaken. (Alhoewel we wel vinden dat krab erg opgehemeld wordt. Een hoop geklieder voor weinig vlees.)
Uiteindelijk blijkt de afgesproken prijs voor twee personen te gelden en zo hebben we heerlijk krab gegeten voor bijna € 8..
We sluiten deze dag af met een Saigon biertje op een terrasje aan de rivier. Het leven is mooi.
Geschreven door De.Trappers