Wat kan ik schrijven over de klim naar de top van de Col du Grand Saint-Bernhard? Het was mooi, het was magisch, het was pittig.
De eerste 10 kilometer liep ik met mond open te genieten. Van de bergbloemen, de watervallen, de panorama’s, het stuwmeer, een passerende marmot, de koeien met hun koebellen hoog op de groene berghellingen. De geuren, de kleuren en mijn stijgende hartslag. Het was prachtig!
Maar de laatste 3 à 4 km kreeg ik het zwaar. De benen verzuurden. Het voelde alsof ik aan elk been een goedgevulde rugzak meezeulde. Mijn benen werden zo zwaar, ik kreeg ze niet meer omhooggetild. Ik ging zitten op een rots. Een afdalend stel met twee honden passeerde: ‘Je bent er bijna. Kom op!’ Na 10 minuten rust leg ik de laatste 800 meter af. Op de top, op 2473 meter hoogte, is het druk. Busladingen vol met dagtoeristen, een souvenirshop en andere toeristische terreur.
Ik loop linea recta naar het hospice waar ik een kamer heb gereserveerd en waar al 2000 jaar passanten worden opgevangen. De gastheer toont me de kelder waar ik mijn schoenen en wandelstokken mag stallen. Je kunt er Crocs in alle maten vinden om binnen in het hospice op te lopen. Bij een barretje ontvang ik mijn kamernummer en het dagprogramma. Er is een adoratie, een gezamenlijk diner (om 19.15 uur stipt), een avondgebed, een wekdienst, een gezamenlijk ontbijt (om 8 uur stipt) en een ochtenddienst. Ik ben te moe om het allemaal tot in detail te volgen, maar ik krijg het op een briefje mee.
Ik kom op een kamer met drie eenpersoonsbedden en vraag me af of ik de kamer wel of niet alleen zal hebben. Er zit geen slot op de deur en op de site leek de boel zo goed als volgeboekt. Misschien heb ik niet goed gelezen of heb ik het verkeerd begrepen. Ik heb 20 Frank meer betaald om niet in een slaapzaal te liggen, dus ik zie het wel. En inderdaad, als ik na een dutje de kamer verlaat om een douche te nemen aan het einde van de gang, staat er een Frans stel voor de deur. ‘Welk kamernummer heeft u?’ vraag ik nog naïef. Het stel is op doorreis om de col en de Aosta-vallei te bekijken. Ik hoop dat ze ermee kunnen leven een nacht met een stinkende en snurkende pelgrim op een kamer te slapen.
Het diner, om 19.15 uur stipt, is ook bijzonder. In de eetzaal staat op elke tafel een bordje met de tafelindeling. Ik kom naast mijn Franse kamergenoten te zitten en tegenover mij neemt een jong Spaans stel plaats. Daarnaast gaat een ouder echtpaar zitten. We ontvangen een prima driegangendiner en praten over onze reizen. Het Spaanse stel ontdekt dat ik de Nederlandse ben, waar een Italiaan die ze op hun pad zijn tegengekomen, het over heeft gehad. Numero Uno die de Via Francigena de andere richting op loopt!
Ik ontdek dat zij de Parisienne die ik gisteravond ontmoette in de gîte in Bourg-Saint-Pierre, een aantal dagen terug in een andere accommodatie hebben getroffen. De paden kruisen zich en iedereen praat over elkaar. ‘Ik heb daar en daar het toch zo gezellig gehad met…’ en ‘Weet je dat die kilometers kan lopen op alleen maar wortelen?!’ En ik ben dus ‘de Nederlandse die al meer dan 50 dagen vanuit Nederland, alleen, op weg is naar Rome’. Het is me wat, die pelgrimstamtam.
Na het diner woon ik het avondgebed bij in de crypte. Ik heb gehoord dat het morgen slecht weer wordt, dus laat ik eens wat proberen. Daarna snel mijn bed in, want afdalen kan ook pittig zijn.
‘s Ochtendsvroeg, nog voor de wekdienst, word ik wakker van onweer. Het gaat stevig tekeer. Ik weet niet zo goed wat ik ermee moet. Als het weer zo blijft, is het dan wel verstandig om naar de vallei af te dalen?
Als ik beneden kom, zie ik het Spaanse stel klaarstaan voor vertrek. Zij gaan en ik wens ze succes. De klokken luiden voor het ontbijt. Ik wil eerst eten voordat ik een besluit neem.
Na het ontbijt is het Spaanse stel terug. ‘Het is doodeng. Het onweert en er staat een flinke wind.’ Ik loop naar de voordeur om een blik naar buiten te werpen en er komt nog een stel terug. De regenpakken zeiknat, de blikken verschrikt. ‘Dit is te gevaarlijk,’ zeggen ze, ‘we wachten wel op de eerste bus.’ In de gang komen steeds meer ingepakte rugzakken te staan en er wordt flink overlegd. ‘Wat ga jij doen? Wil je lopen of pak je de bus?’
Mijn kamergenoten komen me gedag zeggen. Ze vonden het erg leuk om me ontmoet te hebben en bieden me een lift met de auto aan naar het dal. Ik bedank ze vriendelijk. Het is een veilige optie om met de auto te gaan, maar ik wil graag lopen, alleen niet alleen. Ik informeer wat de Belg doet. Hij wilt lopen maar gaat liever alleen. Hij vindt het te spannend om de verantwoordelijkheid voor iemand anders erbij te nemen. Dat respecteer ik.
Ik vraag de Parisienne naar haar plan en zij wilt de bus pakken tot het eerste dorp, vanaf daar is de afdaling minder steil en zijn er meer schuilmogelijkheden. Dat klinkt als een verstandig plan, dus ik sluit me bij haar aan. Maar de eerste bus komt om 10.30 uur en het is pas 9 uur. Daar sta je dan te wachten met zijn allen. Op het zwakke Wifi-netwerk zoek ik me een versuffing naar een betaalbare overnachting in een van de dorpen voor Aosta. In de stad zelf is niks betaalbaars beschikbaar vanavond.
Onderwijl gaat een Italiaan met veel wandelervaring in de bergen regelmatig buiten een kijkje nemen. Na de zoveelste keer komt ie terug en vertelt de Spanjaarden (die gelukkig een beetje Italiaans spreken) dat er een zogeheten ‘raam’ in het wolkendek zichtbaar wordt. Hij wilt gaan lopen en het is prima als er mensen meegaan, maar dan moeten we nu gaan. De Spanjaarden stellen het plan aan mij en aan de Parisienne voor en zo is ons klein Europees peloton gevormd. In allerijl rond ik een boeking af van een hotelkamer in het derde of vierde dorp dat we tegen gaan komen. Te duur en wellicht te dichtbij, maar ik wil wat zekerheid hebben.
Twee Spanjaarden, een Italiaan, een Parisienne en een Nederlandse gaan samen op pad. Ik kan me nog net voor vertrek voorstellen aan de Italiaan die ik nog niet gesproken heb. Hij leidt ons Italië in en leert ons wat nuttige Italiaanse zinnen tijdens het afdalen. ‘Avete un posto disponibile per stasera?’ Hij verstaat gelukkig Frans, de taal die de rest van dit mini Europa spreekt. En zo gaat de afdaling eigenlijk best snel.
Het lijkt alsof het ‘raam’ in het wolkendek boven ons blijft hangen en meegaat onze richting op. Het pad is wat natgeregend, maar goed te bewandelen. Voordat je er erg in hebt, loop je het eerste dorp binnen.
In het volgende dorp drinken we onze eerste Italiaanse espresso en daar loop ik als een kieviet op! We dalen verder tot Etroubles, waar we moeten schuilen voor een flinke hagelbui en daar sta ik al naast mijn hotel. Ik heb slechts 13 kilometer afgelegd, maar ben blij dat ik er ben. Ik moet nodig een was doen en mijn voorraad voedsel aanvullen. Het Spaanse stel besluit ook een kamer te boeken. Dat leidt tot een volgend avontuur wat ik volgende keer zal beschrijven.
Met zijn vijven zijn we veilig beneden gekomen. Verenigd Europa redt het samen wel!
—
Dag 53 Col du Grand Saint-Bernhard 14 km
Dag 54 Etroubles (Italië) 13 km
Geschreven door Tjam-aan-de-wandel