Op weg hierheen sprak de madam van Waze Füssen nog uit als ware het een dorp ergens aan het IJsselmeer, maar niks is minder waar. We gebruiken onze Königscard en rijden met een comfortabele en nette trein van Seeg naar Füssen, ongeveer twintig minuten, tot aan de grens met Oostenrijk.
Füssen is al van bij de Romeinen een soort grensstadje geweest. Hier kon men vrij makkelijk de Lech oversteken en dus hier passeerde de via Claudia Augusta. Ja, de Lech, die gooit me terug naar mijn jeugd (daarover later), maar ook naar de eerste kan. Germaanse. Duitse rivieren zijn in principe vrouwelijk, op vijf stuks na: Rhein, Main, Neckar, Inn en dus ook Lech. Dat zijn zo van die dingen die in je geheugen staan gegrift. Het is dus Füssen im Allgäu am Lech.
In totaal een stadswandeling van zowat elf kilometer met heel wat aangename momenten onder een leuke voorjaarszon. Ideaal weer voor een stadsbezoek. En voor foto’s. Niet altijd even makkelijk, omwille van positie of invallend licht. Een goede fotograaf ben ik nooit geweest, gewoon een digitale notulant van hetgeen ik zie.
We bezoeken achtereenvolgens de Krippkirche St. Nikolaus, Stadtbrunnen, Hohes Schloss, de Pfarrkirche St. Mang, de Heilig-Geist Spitalkirche, het Franziskanerkloster, het Sebastanfriedhof en de Lechfall. Het moge duidelijk zijn dat dit stadje een beetje (veel) boven zijn cultureel gewicht speelt. Circa 15.000 inwoners, maar meer dan een miljoen bezoekers jaarlijks omwille van de sprookjeskastelen Neuschwanstein (een Zungenbrecher) en Hohenschwangau in de onmiddellijke omgeving. Per inwoner dus zeventig bezoekers. Je merkt het onder andere aan de vele hotels. Füssen is bovendien het eindstation van de Romantische Strae.
In de kerken merk je duidelijk dat de voorbereiding op Palmzondag en de Goede Week volop aan de gang is. In de Krippkirche hebben ze zelfs een Christusfiguur op een ezel geïnstalleerd. Heel wat kruisen zijn ondertussen al paars afgedekt, zoals het hoort in de katholieke traditie van de naderende Goede Week.
Ondertussen proberen de kerken hier elkaar te overtreffen in het barokke. En die overtreffende trap is natuurlijk altijd rococo, ook al is het verschil mij niet altijd duidelijk.
De stadsheilige is de heilige Magnus, mij verder onbekend. Door metathese is Magnus hier Mang geworden, dat is zoals de Lierenaars weps tegen een wesp zeggen. In de St. Mang Kirche is de mis juist afgelopen en worden de mensen aan de kerkdeur uitgenodigd voor een koffie met koekjes en andere hapjes. Vanaf het oksaal klinken nog kinderstemmetjes, ter voorbereiding van de eerste communie. Ook hier worden we overweldigd door de vele fresco’s en schilderijen, ingekaderd in al die tierlantijntjes en met bladgoud belegde krullen. Vandaar trekken we naar Hohes Schloss, het kasteel dat boven de stad uittorent. Uitblazen op de mooie binnenplaats en dan pas merken dat het museum slechts om één uur opent. Dan maar verder wandelen langs de uitgestippelde stadsroute. Via de Lech naar het mooie Sebastiaankerkhof. Op het eerste gezicht lijkt het een verwilderde hof, maar het is uiteindelijk een goed onderhouden kerkhof met zeer gevarieerde begroeiing.
Het Franziskaner Kloster getuigt van weelderige rijkdom, maar dat is niets nieuws in de katholieke wereld. Blijkbaar was ook het geldgewin van die ordes barok, want het woord betekent ook overladen. En vaak heb je de indruk dat ook zo is. Het is misschien daarom dat de biechtstoelen er hier nog meer gesloten uitzien. Het lijken wel gestileerde keukenkasten.
Niet op de uitgetekende stadswandeling is een bezoekje aan de Lechfall. Op die plaats stort de Lech zich twaalf meter lager in de bredere en gezaperige rivier die aan de menselijke behoeftes is aangepast en veel verder in de Donau uitmondt. Het informatiebord zegt dat die voorloop in al die honderden en duizenden jaren vooraf nooit is aangepast en altijd zijn natuurlijke en dus wilde loop heeft mogen behouden. Op de brug over die waterval voel ik toch weer die afgrondvrees, hoewel hier eigenlijk niks te vrezen valt.
Terug naar Hohes Schloss waar we twee collecties zien. De Städtische Galerie en de Staatliche Galerie. Het kader ademt heel veel ruimte uit in die vele zalen van het grote kasteelgebouw. De eerste collectie is een verzameling van brave, plaatselijke landschapsschilderij. Mooi, daar niet van, maar niet anders dan wat je overal elders ook wel kunt zien. De landelijke collectie wel van een totaal ander allooi. Met prachtige taferelen van de hand van Hans Holbein de Oudere en werken van de hand van Schwäbische en Tiroler middeleeuwse kunstenaars. Echt mooi werk. Hier opnieuw Ursula en de tienduizend maagden. Toch al wat meer vrouwen gezien, deze keer, maar nog geen tienduizend. Het paneel van Franciscus is ook heel mooi, maar hangt wel wat verloren en zeer donker, zodat het cartoonachtige werk niet echt duidelijk is.
Het museum in het vroegere benedictijnerklooster van St. Mang is een echte verademing in de manier van voorstelling. Het is een prachtig voorbeeld van hoe een museum in een eeuwenoud gebouw er moet uitzien (met onder andere Europese steun). Een werkelijke symbiose tussen gebouw en inhoud met uitzonderlijke mooie objecten. De afdeling luitbouw is uniek. De gilde van de luitbouwers blijkt de oudste van Europa te zijn, maar ze wordt niet oubollig aan de man/vrouw gebracht.
En uiteraard ook mijn hoogtepunt van de dag: De dodendans. Wat een prachtige taferelen. Ze voerden me in gedachten terug naar het Sloveense Hrastovlje, waar we in een kapelletje door een oud vrouwtje met vloedlicht werden voorgelicht. Een unicum. Ondertussen UNESCO.
Tijd om naar ons hotel terug te keren. En wat naar de radio te luisteren en blij te zijn dat Cercle naar de Champions Play-offs mag. En weer een verschrikkelijk spannende ontknoping. Live naar radio luisteren op 800 km van huis. Je bent toch even thuis.
Geschreven door Paul.gaat.op.reis.en.neemt.mee