De knie van Mie deed het. Dus zijn we van Lakuri naar Panauti getrokken. Er zat niet ’s morgens niets anders op dan ons luxeresort te verlaten na een ontzettend heerlijk en uitgebreid ontbijt. Maar een rekking houdt nu eenmaal in dat je naar een andere plaats trekt. Dus, op stap met onze begeleider-gids en onze twee dragers. Het is heerlijk weer, zo’n 25 graden, maar we zitten hoog in de bergen en dat kun je dit zeer goed verdragen. We stappen langs een weg die ze klaarmaken om een echte weg te worden meter per meter naar beneden en weg van de luxe naar de alledaagsheid van de Nepalese werkelijkheid. Kleine huisjes met mensen die hard moeten zwoegen om te (over)leven. Groenten kweken, één of twee geiten houden, soms een buffel, hout sprokkelen, veel hout sprokkelen en vooral altijd heel vriendelijk zijn. Meestal krijg je geen kans om namaste als eerste te zeggen, ze zijn je vaak te snel af. Neen, ze hebben het niet altijd makkelijk, maar ze blijven altijd welgezind en vriendelijk.
In een dorpje zien we dan toch enkele meisjes in kimono. De judotraining is voor de school. Die loopt van tien tot vier. Het aantal uren is veel beperkter dan bij ons, zeker als je weet hoeveel feestdagen er hier wel zijn. Maar dat betekent ook veel minder tijd om dingen aan te leren, waardoor het leervolume kleiner is en er dus een leerachterstand ontstaat. Nu, hier in de bergen zijn de omstandigheden ook niet ideaal om naar school te gaan. Ergens neem ik een foto van een affiche voor een middelbare school: slechts drie verplichte vakken (Engels, Nepalees en wiskunde of sociale studies). Al het overige zijn optionele vakken, geen geschiedenis of aardrijkskunde en honderd procent slaagkansen. Vroeger had ik al zo’n banner gezien waarop zelfs de resultaten van de leerlingen stonden. Een flits naar het verleden en de prijsuitreikingen.
Sommige lemen huisjes zijn vaak nauwelijks meer dan een kot, wat slechts één letter minder is dan krot, zoals het in Vlaanderen wordt omschreven. Allemaal heel klein omdat de mensen hier vooral buiten leven, voor zover het weer dit toelaat. Je ziet aan de erosie en de landverschuivingen dat de moessons buiten leven ook wel verhinderen, maar wij hebben alleen maar zon.
Langzaamaan komen we in een streek die welvarender lijkt. De huizen lijken steviger en zijn vaker van steen. We zien ook veel meer bloeiende akkers en sawa’s. Vooral heel veel mosterdkruid. Dat wordt gebruikt als groente (een soort spinazie) en geperst als olie (om te koken). De velden zijn/zien mooi geel. Afgewisseld met rijstterrassen, aardappelvelden en andere groenten. Hier en daar zie ik ook kapelletjes van rijst. En dat brengt een nostalgisch beeld voor de geest. In Marke, mijn geboortedorp, herinner ik me de uitlopers van de vlasperiode die de Leiestreek (the golden river) rond Kortrijk (het Texas van Vlaanderen) zoveel voorspoed bracht. Ik was nog een lagere schooljongentje, maar ik herinner me de vlaskapelletjes, onder andere aan de Pauvre Leute en aan de Leie zelf. Maar ik herinner me nog beter de rottingsgeur van het vlas die gedurende die periode over het dorp hing: vlas roten is een rottingsproces doen ontstaan. Die specifieke geur kan ik me nog perfect voor de geest halen en zou ik onmiddellijk opnieuw herkennen. De geur zit nog altijd in mijn neus.
In ieder geval, het is een heel mooi, haast romantisch landschap. Ik praat even met de porters en één van hen (hun namen zijn zo moeilijk) zegt letterlijk: “I am so happy to be born in this beautiful country”. Mooier kan niet. De twee jongens zijn overigens blij dat ze meekunnen, want dit is een stukje van hun land dat ze nog nooit hebben gezien. Dat doen ze nu samen met ons, verwende toeristen.
Onze aangename trekking eindigt achttien kilometer verder in Panauti, een stadje waar we enkele dagen geleden met de groep zijn geweest na onze afdaling vanuit Namobuddha. In een klein restaurantje eten we fried noodles, heel snel klaargemaakt en toch weer erg lekker. Onze begeleiders eten een berg rijst, waar wij makkelijk met twee-drie man zouden van eten.
In de late namiddagzon vertrekken we met een busje naar Nagarkot, zo’n 2000 meter boven de zeespiegel. Toch een rit van anderhalf uur en vertrekkend vanaf 1200 meter, dus een behoorlijke klim. Onze hotelkamer kijkt uit op de Himalayaketen. De zonsondergang valt tegen, want er is te veel mist, hopelijk is de zonsopgang wel de moeite waard. Van hieruit zou je de Everest moeten kunnen zien. We overlopen met Bhuan de tocht van morgen naar Chisanpani, de toegangspoort tot de Langtang Ridge.
Wat mij tot slot van deze dag al de hele reis opvalt. Vroeger kreeg je bij Belgium altijd beer en chocolate. Dat is echt anders nu, onze voetballers zijn nu ons kenmerk met steeds Lukaku en KDB als uitschieters.
Geschreven door Paul.gaat.op.reis.en.neemt.mee