Het is vandaag nine-eleven. Al tweeëntwintig jaar geleden. Ik zie het nog zo voor mij. Werkte toen op het centrum voor talen van Karel (ondertussen) te Grote. Samen met zaliger Raf Verhaert op het bureau. Proberen de beelden binnen te halen op een internet dat toen nog heel wat trager verliep. Op één of andere manier verbond het ons. Het ongeloof en de schrik. Is het ondertussen zoveel beter geworden?
Eindelijk. Vannacht geslapen. Weliswaar om vier uur even wakker door onze moslimvriend en tegelijkertijd de regenbui. Volgens mij enorm, volgens de huisbaas “sedikit” (een beetje). Kan natuurlijk te maken hebben met het feit dat die regen hier op die zinken daken valt en daardoor hard klettert. Ons “huwelijks”bed is gemaakt om naar elkaar toe te rollen, maar we zijn er toch in geslaagd om ondanks die aftandse matras afstand te houden. Ons verblijf hier is vrij primitief. Een bed, twee stoelen, een badkamer met perfecte echo, wegens niks aanwezig, een minuscule kast. En twee aangename en zachte, haast nieuwe handdoeken (handuk in het Indonesisch). Dat is het. Het warm water is hier 1,5 graad warmer dan het koud water, het kan ook twee graden zijn. Koud dus. Net als vroeger. Zeker geen klachten. Sympathieke baas. Hield gisteren wat afstand, waarschijnlijk wegens mijn vergissing bij het boeken. Hij vertelde deze morgen voluit over het gebruik van de sarung, en niet de sarong. En demonstreerde het gebruik. Daud, zo heet hij, is overigens een senior guide. Ik sprak hem gisteren aan over ma’nene’, maar hij wou duidelijk niet veel loslaten, want hij wilde niet in de rapen van Damita Datu schijten. Of vond misschien dat we hem hadden moeten nemen.
Om negen uur komt Pak Mery aangewandeld. Hij werkte hier samen met mijn zus en schoonbroer op het project Tengko Situru einde jaren zeventig. Een vriend van de familie. Een vrij stille man. En mijn conversaties met hem zijn ook beperkt, gezien mijn minimale kennis van het BI. Maar ze zijn wel altijd hartelijk. Hij is ouder geworden. Uiteraard, het is zes jaar geleden dat ik hem nog heb gezien. Hij heeft duidelijk een aantal tanden verloren. De gebruikelijke familienieuwtjes worden uitgewisseld. Eigenlijk heet hij Petrus Reba, maar vaak krijgen Toraja de naam van hun oudste kind, in dit geval Mery.
Tegen tien uur komt Damita aangewandeld. In het verleden was ze mijn gids. En ze zal dat ook nu zijn. Dat vergemakkelijkt de zaken vele malen. Zij is letterlijk de toegangspoort tot de mensen die ik wil spreken. Ze zal ook volgend jaar mijn groepsgids zijn. We spreken samen af wat we zullen doen. Te beginnen met morgen een bezoek aan een ma’nene’ morgen in Limbong. Vandaag is het de eerste dag van dat feest. De afspraken voor de week zijn niet vast, we weten wat we willen doen, maar niet per se op de dag dat we het nu plannen. We zijn tenslotte in Indonesië en vaak moet je de dingen ook van het toeval laten afhangen.
En dan vertrekken we voor alweer een afwisselende dag. Eerst naar de pasar bolu of buffelmarkt. Saïdjah en Adinda zijn er niet meer bij, maar kerbau-kerbau of waterbuffels des te meer. Een paar honderd zelfs. Met prijzen die doen duizelen in dit land waar de levensstandaard toch beduidend lager is dan bij ons. Een beest dat zwart-wit gevlekt is en bovendien grote hoorns heeft, kan gemakkelijk twintig- tot vijfentwintig duizend euro kosten. Het is eigenaardig, volgens mij toch, dat de gevlekte exemplaren duurder zijn dan de volledig witte.
In de belendende varkensmarkt (pasar babi) zijn de prijzen heel wat lager, maar voor een gemiddelde Toraja nog altijd prijzig. We spreken dan over een paar honderd euro. Ik heb de indruk dat het aantal varkens is afgenomen, maar dat het aantal buffels daarentegen serieus is toegenomen. Zowel de varkens als de buffels moeten nog worden aangevoerd. Blijkbaar is Kendari (in de rechtse poot van Sulawesi, waar Ward en Marie-Ange ook hebben gewerkt) nu een kweekvijver. Ik herinner me van vorige keer dat de buffels ook van veel verder worden aangevoerd. Van Sumatra, en zelfs van Laos en Vietnam. De reden: vroeger werden er maximaal vierentwintig buffels op een dodenfeest (pesta mati of upacara mati) geslacht, nu kan het niet meer op en gaat het soms over de honderd. Dan kom je natuurlijk niet meer toe met wat de lokale markt biedt. Dat er nu zoveel worden geslacht kan te maken hebben met de perantau, de uitgeweken Toraja. Ze hebben een negatieve invloed op de traditionele vorm omdat ze willen uitpakken met het feit dat ze het in het buitenland hebben gemaakt. Daar vertel ik later nog wel meer over.
Een heerlijke maaltijd van gebakken garnalen in pindasaus is onze eerste warme maaltijd van de dag. Je eet hier eigenlijk altijd tweemaal warm, want zoiets als een broodje bestaat niet echt. En op sommige dagen hebben we driemaal warm gegeten, want als ontbijt krijg je ook vaak rijst.
Ik vertel Chris dat er in het Indonesisch eigenlijk geen woord of containerbegrip bestaat voor rijst, maar wel drie aparte woorden: padi voor de rijst die wordt geplant, beras voor de rijst die wordt geoogst en nasi voor de rijst die wordt gegeten. Dat is zoiets als sneeuw bij de Inuit. Ik geloof dat die nog meer woorden hebben.
Marthen, onze sopir, praat graag en veel en spreekt iedereen aan. Zo komt hij te weten dat er vlak bij ons restaurant een pesta mati is. Verrassing dus. Zonder dat we het hadden verwacht, komen we midden in een dodenfeest terecht. De families komen aan en worden ritueel binnengeleid en begroet door de tominaa, een soort priester. Hij begeleidt het feest van de aluk to dolo, het geloof in de voorouders. Tegelijk worden de geschenken getoond, buffels en varkens, en ook genoteerd. En dan krijg ik nog een surprise. Nog nooit zag ik een volledige ma’badong en out of the blue zie ik hem hier. Dat is een rituele kringdans, alhoewel er enkele ter plaatse wordt bewogen en niet werkelijk gedanst. Het is een soort monotoon trancegezang. Erg mooi. Wel storend vond ik dat er plots drie toeristen mee in de kring stonden. Ik heb niet gezien hoe ze erbij kwamen. Vreemd en absoluut vervreemdend. Ze hoorden er echt niet bij en stonden daar wat schaapachtig glimlachend fout mee te bewegen.
De dode man is al een jaar dood, het is te zeggen, eigenlijk is hij nog niet dood, maar sakit (ziek). Voor de Toraja is hij pas dood als de gong heeft geslagen. Zijn kist staat op een soort katafalk (lakkian), waaraan ze nu nog – vreemd – volop werken. Het hele gebeuren vindt plaats op een tijdelijke rante met huisjes, pondok, die rond een binnenplaats worden gebouwd. Je leest meer op https://www.academia.edu/45181267/Catteeuw
PaulManene.
We gaan daarna naar het huis van Pak Mery. En worden hartelijk ontvangen door Ma Mery. Een eenvoudig houten huis dat vijf jaar geleden nog één meter onder water heeft gestaan na een overstroming van de Sa’adan-rivier. En toch staat er een drumstel in huis dat de nodige plaats inneemt. Ma Mery doet me denken aan een voorval van minstens tien jaar geleden. Ze was van de vrachtwagen gevallen en had een heel dikke schouder. Ward en ik dachten dat er een breuk was. Toch op de foto die we te zien kregen. We hebben het negatief tegen het licht gehouden, een foto genomen en dan per mail naar Wards neef gestuurd. Hij is dokter en vertelde ons dat er geen breuk was. Al onze pijnstillers afgegeven. Ze heeft nog altijd een stijve schouder en ook het gehoor aan die kant is weg. Met een serieus ziekenhuis in de buurt zou dat natuurlijk anders zijn gelopen.
Ook Dorkas, het kindermeisje bij Marie-Ange, komt langs. Ze was al niet groot en is nog helemaal gekrompen. Ze komt nauwelijks boven mijn middel uit. Haar geboortedatum kent ze niet, maar ze is in ieder geval boven de tachtig. Als ik haar bij wijze van grap zeg dat ze wel dua ratus tahun (tweehonderd jaar) moet zijn, bulderen ze allemaal van het lachen. Zoals gezegd, ik heb een carrière als stand-upcomedian gemist.
En ondertussen krijgen we pisang goreng (dat vertaal ik nu eens niet) en ubi goreng (gebakken yamknol, een soort cassave) met kopi geserveerd. Even terzijde, de Indonesiërs denken gewoon dat pisang ambon bananen uit Ambon zijn. De fluogroene drank kennen ze niet.
Dan nog de beloofde maquillagespullen bij Selpi – mijn Indonesische kapster en dochter van pak Mery – gaan afgeven op een voetbalplein, waar een paar honderd meisjes een dans aan het inoefenen zijn voor het feest van zaterdag. Het is namelijk 85 jaar geleden dat de katholieke kerk naar Toraja is gekomen. 1938 is eigenlijk wel een belangrijke datum voor hen, waarover ik ook later meer zal vertellen.
Seffens gaan eten (buffelsteak) en onze weer meer dan gevulde dag zit erop.
Geschreven door Paul.gaat.op.reis.en.neemt.mee