Vandaag gedragen we ons als echte toeristen, we gaan op excursie naar de Jodensavanne, een belangrijke historische plaats die sinds 2004 op de werelderfgoedlijst van de Unesco staat.
De plaats is belangrijk omdat Joden hier als een van de weinige plekken op de wereld in de 17e eeuw de vrijheid kregen om hun godsdienst uit te oefenen. Een van de verworvenheden was dat ze hun slaven op zondag mochten laten werken in plaats van op de sjabbat. Ook mochten ze hier de eerste synagoge bouwen. Het gebied wordt nu geëxploiteerd door de indianen van het nabijgelegen dorpje Red Doti (rode aarde).
We komen door Powaka, een katholiek indianendorp. Iets verderop ligt Klein Powaka, waar de Indianen die niet langer katholiek wilden zijn naar toe moesten verhuizen. Indianen leven heel anders dan de marrons: hun huizen staan geïsoleerder en hun kostgrondje ligt naast hun huis. Omdat ze leefden van de jacht zijn het rustige mensen, ze wilden de dieren immers niet verjagen. Marrons, als gevluchte ex-slaven, wonen dicht bij elkaar in een dorp, met kostgrondjes verder weg. Dit was veiliger.
Het savannegebied waar we doorheen rijden bestaat uit lage struiken. Het is vaak landbouwgrond waar suikerriet, ananas of cassave wordt verbouwd. Het witte zand filtert het water, daaronder zit rode aarde dat geen water opneemt. Daardoor loopt het gefilterde water onder het witte zand door als het geregend heeft. Dit is handig voor de drinkwatervoorziening. De colakleurige kreken (vanwege ijzerhoudend gesteente) zijn zwemplaatsen voor lokale toeristen. Maar dat zijn wij niet, dus voor ons heeft onze gids Kenneth de uitspraak ‘kijken kijken, niet zwemmen’ uitgevonden.
In het Para-gebied hebben ex-slaven de grond gekocht voor hun nakomelingen. Deze zitten inmiddels verspreid over de hele wereld. Sinds Overbridge zo populair is, moet er meer geregeld worden en levert dat een hoop gedoe op. Tui wil het nu bijvoorbeeld overnemen en daar cabanas bouwen. Lastig met zoveel mensen die een mening hebben en zo verspreid wonen!
De entreeprijs van de Jodensavanne is onderhevig aan behoorlijke inflatie: op de kaartjes staat 20 surinaamse dollar (20 SRD is iets meer dan 2€). Dat wij 40 SRD moeten betalen, wordt op z’n Surinaams heel pragmatisch opgelost: we krijgen twee kaartjes per persoon. En inmiddels verbaas ik me er al niet meer over dat ze dan natuurlijk kaartjes te weinig hebben. Ongelooflijk hoe het hier soms gaat, maar het vormt ook een deel van de charme van het land.
Bij binnenkomst zien we eerst de niet-joodse begraafplaats. Bij joden ben je alleen joods als je moeder jood is. Omdat er een periode was waarin hier 100
Joodse mannen, 50 joodse vrouwen en 900 slaven woonden is het niet vreemd dat er zoveel niet-joden waren. Er achter zien we de joodse begraafplaats, de synagoge en een goed opgezet informatiecentrum. Ik weet dat het bijgeloof is, maar na het overlijden van mijn vader zag ik vaak een vlinder. Het is opvallend hoeveel vlinders hier op deze historisch belangrijke begraafplaats vliegen.
Er is ook een medicinale bron, waar mensen apart voor naar hier komen. Deze valt me erg tegen, het is een piepklein stroompje dat ontspringt in de grond. Omdat het kennelijk goed is voor van alles, inclusief rimpels, smeer ik me er enthousiast mee in. Ge wit oit noit nie!
Onze lunch kopen we weer bij een supermarkt onderweg. Tot dusver worden alle supermarkten waar ik geweest ben gerund door Chinezen.
‘s Middags halen we de schone was op en genieten Anneke en ik van een heerlijke massage. Een uur voor minder dan 15€, dat kon ik niet weerstaan!
Geschreven door Erna.in.de.zon